Citaat 39

Theodor W. Adorno
'Das perennierende Leiden hat soviel Recht auf Ausdruck wie der Gemartete zu brüllen.'
(Negative Dialektik, 1966)


Het plaatsvinden van de holocaust heeft volgens sommigen gezorgd voor een (tijdelijke) problematische status van de kunst. Hoe kunnen we na zo'n afschuwelijke gebeurtenis nog aan esthetisch plezier denken? Adorno schreef daarom in 1951 dat het barbaars zou zijn om na Auschwitz ooit nog gedichten te schrijven. Vijftien jaar later moet hij die mening herzien. Kunst werd na de holocaust namelijk niet alleen gebruikt om mooie harmonische zaken te (re)presenteren. Kunst werd ook een middel tot uitdrukking van het leed. Na het lezen van gedichten van onder anderen Paul Celan heeft Adorno geconcludeerd dat de slachtoffers net zoveel recht hebben om hun leed kenbaar te maken, als dat een gemartelde heeft om te brullen. Kunst als uitdrukking van leed was weer toegestaan.


terug naar overzicht citaten
vorige citaat
volgende citaat